NarcoState of the Art – drugs en Jazz

Saxofonist Charlie Parker wordt alom erkend als een van de grootste muziekvernieuwers van de vorige eeuw. Conservatoria doceren nog steeds zijn gebruik van harmonieën, zijn frasering, kortom alles wat hij heeft nagelaten is lesstof voor vele generaties na hem. Hij was ook een volstrekt onhandelbare heroïnejunkie. Verpatste alles wat los en vast zat om aan dope te komen, inclusief zijn sax. En Charlie Parker was de enige niet, er is opvallend veel heroïnegebruik verweven met de geschiedenis van de jazz, meer dan met andere vormen van kunst. Hoe zou dat toch komen?

Wat Jazz anders maakt dan andere kunst is improvisatie. Dichters en schrijvers kunnen schrappen en aantekeningen maken in de kantlijn, schilders kunnen mislukte delen overschilderen, maar een jazzmuzikant moet instant, ter plekke, zijn kunstwerk scheppen en een foute noot kan niet overnieuw. Michiel Borstlap legde het onlangs uit aan Pauw en Witteman: de Kunst (met grote K) is om een muzikaal idee dat in je hoofd ontstaat, meteen tot klinken te brengen. Je moet al je remmingen loslaten maar wel je instrument blijven beheersen. Dat is heel moeilijk. Daarom trekken jazzcats in actie ook zo vaak een smoel alsof ze een harde drol eruit aan ’t persen zijn. Daarom is het ook zo vaak niet te volgen, wat ze spelen.

Maar leve de wetenschap: onderzoekers hebben improviserende muzikanten met hun hersens in een MRI-scanner gestopt. Goed plan! Er zijn twee dingen waargenomen. Ten eerste neemt activiteit af in de dorsolaterale prefontale cortex (PFC). Dat gebied is voor zorgvuldig plannen en zelfcensuur, is actief bij bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek. Ten tweede neemt activiteit juist toe in het PFC-gedeelte voor zelfexpressie en individualiteit, zoals wanneer je een verhaal over jezelf vertelt. Jazzmusici in actie laten dus remmingen los en geven een persoonlijke impressie ten beste. Dat klopt ook: met een beetje oefening kun je muzikanten herkennen aan hun spel. Zij klinken als zichzelf. En niet alleen jazzmuzikanten, trouwens.

Naar aanleiding van dat onderzoek werd her en der gespeculeerd: het zou toch prachtig wezen als heroïne precies op diezelfde gedeeltes van de hersenen datzelfde effect heeft? Dan zou je meteen verklaard hebben waarom jazzcats zo makkelijk aan de spuit raken. Ik ging op onderzoek uit.

Het is jammer, maar die conclusie valt niet te trekken. De PFC controleert namelijk àlle motorische acties, dus niet alleen muziek maken maar ook lopen, praten, typen, lezen, noem maar op. Bij een verslaafde vermindert weliswaar ook wel de activiteit in de dorsolaterale PFC, maar de bijbehorende ontremming en afgenomen zelfcensuur zorgen dat de junk een nieuwe dosis gaat halen, niet dat hij spontaan de sterren van de hemel improviseert.

Heroïne prikkelt de hypothalamus, het “beloningscentrum” in de hersenen, en dat is gewoon heel erg lekker. Een laboratoriumrat die zijn eigen hypothalamus met een druk op een knop een prikkel kon geven, was acuut hevig verslaafd aan knopje drukken. Het beest vergat te eten. Net als die voddenbalen in de buurt van het station.

Zolang geen onderzoeker een busje versgespoten heroïnejunks door een MRI scanner haalt blijft het in enige mate onzeker, maar het verband tussen jazz en heroïne is hoogstwaarschijnlijk niets meer of minder dan dat: het geeft totale euforie. Wynton Marsalis verklaarde het in de tv-serie The History of Jazz van Ken Burns: wanneer je muziek, je improvisatie, je expressie, wanneer dat lukt, dan geeft dat een ongekende high. En, zei Marsalis, met die dope kun je dat gevoel kunstmatig handhaven.

Lekker spul dus, maar gevaarlijk. Is het daarom, die war on drugs?

Wordt vervolgd.

Bron: Biologie en Criminologie, Justitiële Verkenningen jrg 32 nr 8, 2006, p 65 e.v.
Scroll naar boven